De Toon Bolsiusstraat in Schijndel is een eerbetoon aan de oprichter van het familiebedrijf. Antoon begint als bijenwasbleker en groeit uit tot kaarsenfabrikant. Belangrijkste afnemer van de dure bijenwas in die tijd is de katholieke kerk. In 1978 verkoopt de laatst telg van Bolsius het bedrijf, maar het merk Bolsius blijft bestaan.
Waskoekjes
Na het beëindigen van zijn studie begint dokterszoon Antonius Bolsius (Antoon) een eenvoudige ambachtelijke bijenwasblekerij in de tuin van zijn ouders in Schijndel. De ruwe bijenwas die gelig of bruin van kleur is, zuivert hij door deze buiten op lange tafels in de zon te bleken.
Door het vele stof in de lucht, mede veroorzaakt door omliggende zandwegen, wil de was niet echt wit worden. Antoon verplaatst zijn bedrijfje daarom naar de Kerkendijk, op het terrein van zijn oom die daar een bierbrouwerij heeft. Met een pollepel giet hij de gebleekte, vloeibare was in platte ronde vormpjes en laat de was stollen tot zogenaamde waskoekjes. Zijn bedrijfsinventaris is eenvoudig: een paar kleine smeltketels die met hout worden gestookt, een smalle houten koelbak, een houten wals en een bijenwas-pers.
De kerk als klant
Bijenwas is duur en niet voor iedereen betaalbaar. Waar het merendeel van de mensheid het dan moet doen met stinkende vetkaarsen gemaakt van dierlijke vetten, is de kerk beter gefortuneerd. In 1871 staat de pastoor van de Schijndels parochiekerk dan ook voor Antoons deur. Hij is geïnteresseerd in zijn waskoekjes om zelf kerkkaarsen van te maken. Het aantal werknemers van Antoon is dan nog op een hand te tellen. Samen met zijn meesterknecht Driek ontwikkelt hij een gietmachine, waarbij ze de lont (pit) in de vloeibare was dompelen.
Na het overlijden van Antoon zetten zijn twee neven Henricus (Harrie) en Godefridus (Frits) de wasblekerij voort. Na de Eerste Wereldoorlog gaan De gebroeders Bolsius op de wasblekerij ook zelf kerkkaarsen maken. Het ambacht leren ze van de plaatselijke koster. Hoewel de gietmachine nu van pas komt, blijft het grotendeels handwerk. Voor het fijne werk, het vlechten van de kaarsenpit, nemen ze enkele dames in dienst.
De kerkkaarsen vinden ook hun weg naar andere kerken in binnen- en buitenland. In 1927 verwerft Bolsius zelfs het predicaat ‘pauselijke hofleverancier’ vanwege de belangrijke functie die het vervult bij de kerkelijke eredienst. Met ook de productie van thee- en devotielichten (nachtlichten) en kaarsen voor de seculiere markt stijgt het aantal werknemer naar 80 in 1936.
Sfeervolle verlichting
De N.V. Gebr. Bolsius krijgt een zware klap te verduren wanneer beide directeuren Bolsius in 1954 omkomen bij een auto-ongeluk. De zoon van Harrie Bolsius, Lambertus, neemt samen met P. van der Heijden de directie over. Zij breiden het bedrijf aanzienlijk uit en schakelen over op een volledige machinale productie. Naast geperste theelichten, een uitvinding van Lambertus, maken ze gotische kaarsen, huishoudkaarsen en stoepkaarsen.
Vanaf de jaren zestig wordt de sierkaars populair met name onder jongeren. Zij vinden het kaarslicht een sfeervol alternatief voor het toch wat ongezellige elektrische licht. Door de grootschalige productie van deze sierkaars groeit Bolsius uit tot een middelgroot industrieel bedrijf met 125 werknemers. Zelfs prinses Beatrix bestelt bij Bolsius in 1966 speciale kaarsen voor bij haar bruiloftsdiners.
De grootste kaarsenproducent van Europa
Wanneer de moordende concurrentie begin jaren zeventig uit de Oostbloklanden Bolsius te veel wordt, gaan ze op zoek naar een overnamekandidaat. Die vinden ze in 1978 in Anton Kristen, eigenaar van de kaarsenfabriek Boxmeer. Omdat de naam Bolsius inmiddels een begrip is bij de consument, gaan ze verder onder de naam Bolsius Groep en maken ze zowel kaarsen voor kerkelijk als niet kerkelijk gebruik. Na vele overnames worden ze uiteindelijk de grootste kaarsenproducent van Europa. Hoewel het hoofdkantoor nog steeds aan de Kerkendijk in Schijndel ligt, is de productie verplaatst naar Polen.